Het is iets over zes als de wekker gaat. Het is in huis net zo stil en donker als buiten. Ik ben eigenlijk al lang blij, nu de dagen korter worden komt dat de zelftoegestane hoeveelheid nachtrust van een vogelaar ten goede. Op de autoradio kondigt de kalme stem van de nacht-dj de schreeuwerige ochtenddj aan. Gelukkig ben ik net voordat de laatste begint op mijn bestemming. In het niemandsland tussen Uden, Nistelrode en Schaijk ligt natuurgebied de Maashorst. Op het einde van de verharde weg verruil ik de behagelijkheid van de warme auto voor de frisse vochtigheid van de ochtend. Naast een oude bouwkeet word ik werktuigelijk begroet door andere vogelaars. Ik schuif de poten van mijn statief uit en plaats hem na bevestiging van mijn telescoop op de open plek tussen de andere driepoten. Het is toch een rare hobby, dat vogels kijken.

De laatste flarden ochtendnevel trekken op en de lucht kleurt langzaam roze. Er wordt een lichte vorm van conversatie gemaakt, terwijl we allemaal wachten op de eerst overvliegende vogel. Binnen de al beperkte groep ‘vogelaars’ – nemen de ‘trektellers’ een bijzondere niche in. Het zijn mensen die er plezier uit halen om al voor zonsopgang, in weer en wind, op één plek te blijven staan en vooral op gehoor bepalen welke vogels er allemaal voorbij komen vliegen. Mensen zoals ik.

Terwijl de gedachte zich in mijn hoofd vormt om een weddenschap te starten welke vogelsoort vandaag de eerste is, wordt ik ingehaald door de realiteit. Tjip. Graspieper. Het eerste kwartier voelt wat overdreven. Met meer mensen dan vogels staan we te kijken hoe de schemering plaatsmaakt voor de zonsopkomst. Maar met het eerste licht, komen ook de eerste vogels. Meer graspiepers kiezen het luchtruim en ook de eerste groepjes vinken vertrekken. Een hoog maar klagelijk ‘psjiee’ kondigt de eerste sijs van de dag aan. Met de blik omhoog ontdekken we dat het een groepje is. “Twaalf sijs” stelt iemand vast. “Dertien” verbetert een ander. Dertien sijs worden genoteerd.

Vanaf half juli is de telpost dagelijks bemand. Een vast clubje dagelijkse tellers wordt versterkt door vogelaars als ik, die ook met een baan en/of gezin rekening moeten houden en dus zo af en toe aan komen waaien. Op zo’n telpost zie je het seizoen aan je voorbij trekken. Van de warme middagen in juli en augustus via de goudomrande en vochtige ochtenden in september en oktober tot de mistige en blauwgrijze november. Van gierzwaluw tot grauwe gans. Het ritme van het jaar is te volgen door te kijken naar de vogels. Elke nieuwe week gaat gepaard met een nieuwe samenstelling van de vogels die voorbij komen. En de trekteller past zich aan. Waar in augustus nog rustig gekeuveld wordt terwijl we wachten op die ene ‘tjiep’ van duinpieper of ortolaan, is het in oktober een team dat samenwerkt als een geoliede machine om de continue stroom zangvogels vast te leggen in een ordentelijke lijst van waarnemingen. Zonder werkafspraken te maken kijkt iedere teller een eigen kant uit. Eén noteert wat de anderen roepen. Vijf graspieper. Achttien vink. Twee witte kwik.

Zo’n telpost kent zijn eigen sociale conventies. Zo is het is volstrekt geaccepteerd om een gesprek te voeren zonder je gesprekspartner aan te kijken. Vogels gaan altijd voor, dus het wordt als beleefd verondersteld om je gesprekspartner te onderbreken als je ergens een interessant beestje waarneemt en als iemand “ssjt!” roept, houdt iedereen meteen stil. Als leraar is het soms prettig om in het weekend een omgeving te treffen waar dat gewoon wel zo werkt. Achterdertig vink. Een watersnip! Twee graspieper. Rond negen uur zien we de eerste boerenzwaluwen van de dag. Die zijn de afgelopen dagen al massaal doorgetrokken en we tellen deze dagen de laatkomers. Vier boertjes. Zes gras. Twaalf sijs.

Watersnip

Het is een staat van zijn die haast meditatief is. Oren open, de horizon scannend naar kleine silhouetjes die zich groepsgewijs zuidwaarts verplaatsen. De opkomende zon die het blauw verjaagt door het goud te laten schijnen. Een groep kneuen stuitert over het veld, die tellen niet mee, want ze gaan nog niet weg. Zes aalscholvers vliegen over. Vijftien spreeuw. Vier gras.

Aalscholvers

Ik neem een tijdje het invoeren voor mijn rekening. Via een tablet wordt genoteerd wat er gezien wordt. Die gegevens belanden op trektellen.nl, waar Europabreed de data verzameld wordt en geanalyseerd kan worden. Via een netwerk van telposten komt de wetenschap iedere dag een stapje verder. De teloorgang van de zomertortel en de opmars van de ooievaar zijn vanuit het veld in Uden te volgen. Twee gras. Drie witte kwik. Een sperwer.

Rond tien uur treed een dipje in. Veel ochtendvliegers zijn opgestegen en zitten te hoog om te zien of horen. Zeker met droog en zonnig weer is dat een ‘probleem’: het merendeel van de vogeltrek bevindt zich buiten ons waarnemingsvermogen. De tellers komen weer aan keuvelen toe. Op zachte toon worden gesprekken gevoerd over de stand van zaken van zeldzame broedvogels in de regio en gediscussieerd over of de gaai wel of geen trekvogel is. Vijf boertjes. Achtien sijs. Drie gras.

Bruine kiekendief

Met telescopen wordt de bosrand afgescand en bij iedere roofvogel volgt een determinatie. Cirkelende buizerds zijn lokale beesten, overzeilende bruine kiekendieven tellen we mee. Twee van die laatste komen prachtig laag voorbij. Met het gouden licht dat van de bruine vleugels afspettert snap ik dat vogels al eeuwenlang kunstenaars en dichters inspireren. Een grote roofvogel wekt de interesse, maar is helaas te ver om ‘af te maken’. Niet veel later komt hetzelfde beest terug en wordt er “zeearend!” geroepen. Opwinding maakt zich meester van de groep. Een zeearend zou pas de zesde ooit zijn voor de telpost, een prachtige waarneming voor dit deel van het land. Zeearenden zijn geen standaard trekvogels, maar zwerven wel, met name jonge dieren die op zoek zijn naar een eigen leefgebied. Gelukkig voor ons draaide dit exemplaar langzaam maar zeker bij richting onze telpost. In enkele minuten vloog hij dichter en dichter om vervolgens op te schroeven boven onze hoofden en verwoed ratelende camera’s. Wat een bakbeest. Het blijkt om een juveniel exemplaar te gaan. Aan het gebrek aan rui en de kleuren van snavel en veren is te zien dat het een dier is dat dit jaar geboren is. Terwijl de zeearend hoger en hoger gaat, laat ik langzaam mijn camera zakken. Een andere teller herstelt de orde van de dag. Drie gras. Twee vink.

Rond het middaguur is het voor mij tijd om te gaan. Mijn hoofd is weer tot rust gekomen, mijn ‘birdingfix’ heb ik gehad en andere verplichtingen roepen. Bovendien, met zulk lekker weer is het thuis in de tuin ook heerlijk en als er nog wat roofvogels overtrekken zie ik die thuis ook. Als ik even later thuis tijdens de lunch zit ik te vertellen over de zeearend die we zagen valt mijn oog op een silhouet in de lucht. Ik zie meteen dat het een grote roofvogel betreft en eigenlijk weet ik al voordat ik mijn kijker vast heb wat ik zie: een zeearend. Ik maak snel wat foto’s en zie tot mijn eigen verbazing een volledig witte staart en gele snavel: dit is een (bijna) volwassen exemplaar en dus een andere als die van de ochtend! Het is pas de tweede ooit die ik vanuit de tuin zie. Ook drie vinken vliegen voorbij.

Een zeearend. Drie vink.

Zeearend